In de Kaukasus – August Muls

In de Kaukasus met August MulsBij stom toeval stuitte ik op “In de Kaukasus”, een verzameling dagboeken van een Belgische industrieel. De aantekeningen behoren tot de beste en interessantste dagboeken die ik ooit gelezen heb en zijn verplichte kost voor iedereen die in de regio geïnteresseerd is. Ze zijn weliswaar in archaïsch Vlaams geschreven, maar hier went ook de noordeling redelijk snel aan, waarna je je als lezer kunt laten meeslepen in ontroerende en indrukwekkende gebeurtenissen in het exotische Georgië van 1917 tot 1919.

August Muls beheerde samen met zijn broer Henri een mangaanmijn in Georgië, toen hij in 1917 opeens klem kwam te zitten tussen de oprukkende Russische revolutie en de Duitse bezetters. De mijnen van Muls waren stil komen te liggen toen met het begin van de Eerste Wereldoorlog driekwart van het personeel werd gemobiliseerd. August en Henri gaan echter niet bij de pakken neerzitten en keren niet moedeloos naar Antwerpen terug. De doorgewinterde zakenmannen proberen uit alle macht de bestaande voorraden erts te verkopen. Consequent verhoeden zij echter zaken te doen met Duitsers, de schenders van hun vaderland.

De zaken in erts gaan echter niet van een leien dakje en August en Henri moeten hun uiterste best doen om in hun eigen onderhoud te kunnen voorzien. Hierbij schuwen zij het het zware handwerk bepaald niet. Ik kan mij zelfs met de grootste moeite geen huidige bedrijfseigenaar voorstellen die zelf een varkensstal schoonmaakt, de koe melkt, mais plant of hele dagen bezig is met het oogsten van radijsjes of sperziebonen. Verregaande sympathie verwerft August ook als hij – om zijn belangen te behartigen – er meerdere malen niet voor terugdeinst naar Tbilisi te reizen, vanuit zijn oord een reis van 48 uur, die hij staand in de trein tussen smerige soldaten en stinkend klootjesvolk moet afleggen.

Alleen al om vanuit zijn dorp Darkveti in de eerste plaats van betekenis, Tsjiatoeri, aan te komen, moet de fabrieksdirecteur anderhalf uur lopen. Muls legt deze afstand zonder morren af, soms louter en alleen om te vernemen dat een verwacht telegram nog niet is aangekomen. Om hen heen sterven mensen aan de Spaanse griep of worden lafhartig vermoord door struikrovers. De gebroeders Muls laten zich niet uit het veld slaan.

Augusts oordeel over het Georgische volk is daarom niet mals. Dorpelingen uit Darkveti proberen hem voortdurend te bedonderen en te bestelen, geen enkele afspraak lijkt geldig te zijn en zijn werknemers zijn liever lui dan moe. Ieder vorm van beschaving lijkt bij hen te ontbreken.

Als de oorlog ten einde loopt willen de broers naar België reizen om hun familie te weerzien. De wens ontaardt in een wekenlange struintocht langs talloze instanties voor de juiste papieren en visa. Na maanden onzekerheid en ontberingen weten zij uiteindelijk aan te monsteren op een Engels schip dat naar Marseille vaart en daar houden de dagboeken op. In het familie-archief van Muls schijnen de overige, nog niet in druk verschenen dagboeken van August bewaard te worden. Waarom deze niet onmiddellijk in tien lederen banden bij een chique uitgeverij verschijnen is een ontstellend raadsel.

Een voorbeeld van Muls’ taal biedt de volgende passage, waarin de keurige Engelsman Drinnan, die samen met August en Henri uit Georgië probeert weg te komen, zichzelf besmeurd:

“De dag begint slecht voor Drinnan. Eén der planken van het gemak waarop ge ten koste van veel behendigheid moet in evenwicht blijven, kantelt om terwijl hij zich wil neerhurken en een zijner voeten schiet in de brobbelende drekpoel. De arme man is er heel van onthutst maar wil het niet laten zien.” (p. 259)

In de Kaukasus
Dagboek van August Muls, een Antwerps mijnexploitant 1917 – 1918
red. Johan Braet & Eddy Stols

   &n