Waarom leren kinderen makkelijker een taal?

Het is algemeen bekend dat kinderen veel makkelijker een taal leren dan volwassenen. Terwijl kinderen hun moedertaal of een tweede taal vloeiend leren spreken, zul je bij iemand die na zijn kindertijd een nieuwe taal leert bijna altijd een accent blijven horen. Taalwetenschappers zijn er niet over uit hoe dit komt. In de septemberuitgave van Onze Taal staat een interessant artikel van Sonja van Boxtel over dit onderwerp.

Volgens veel taalkundigen bestaat er een kritieke periode die eindigt rond de pubertijd. Na die periode zouden er biologische veranderingen plaatsvinden in de hersenen die het aanleren van een taal moeilijker maken. Soortgelijke gebeurtenissen vinden plaats in het dierenrijk, waar bijvoorbeeld sommige zangvogels na een afgezonderde jeugd niet meer zo mooi kunnen leren zingen als hun soortgenoten.

Van Boxtel heeft haar twijfels. Ze somt een aantal redenen op die aan zouden kunnen geven waarom kinderen in staat zijn beter een taal te leren dan volwassenen:

  • Kinderen hebben alle gelegenheid om te oefenen, omdat er voor hen gezorgd wordt en er geen maatschappelijke druk op hen ligt.
  • Volwassenen passen hun taalgebruik aan kinderen aan. Zo spreken zij langzamer, duidelijker en met makkelijkere woorden.
  • Voor tweedetaalverwervers is de situatie anders. In hun nieuwe land moeten zij direct meedraaien, nog voordat zij de taal geleerd hebben.
  • Zij worden ook bestookt met taal die bedoeld is voor volwassen moedertaalsprekers.

Van Boxtel heeft er vooral problemen met de “biologische grens”:

Als er een biologische kritieke grens voor het leren van een taal zou zijn, dan zou niemand na de pubertijd nog in staat moeten zijn om een moedertaalniveau te bereiken. Maar de werkelijkheid is anders.

Van Boxtel heeft in haar promotie-onderzoek gekeken naar 43 immigranten die zeer goed Nederlands spreken. Ze bekeek ondermeer hoe die groep zinnen vormden met van oudsher voor buitenlanders lastige constructies met de tussenwoordjes “het” en “er”, een verschijnsel dat in grammatica’s nauwelijks belicht wordt. 8 van de 43 personen bleken het vormen van zinnen met “het” en “er” net zo goed te doen als Nederlanders. Van Boxtel vond de volgende variabelen bij het perfect leren van een vreemde taal:

  • opleidingsniveau
  • beheersing van een andere taal
  • plezier in het leren van taal
  • taalkundige achtergrond

De onderzoekster is daarom van mening dat er geen biologische beperking is. Maar de omstandigheden moeten wel meezitten.

    » De kritieke periode-hypothese